Je bent je ingevulde velden bij deze pagina aan het verwijderen. Ben je zeker dat je dit wilt doen?
You are erasing your filled-in fields on this page. Are you sure that is what you want?
Nieuwe Versie BeschikbaarNew Version Available
Er is een update van deze pagina. Als je update naar de meest recente versie, verlies je mogelijk je huidige antwoorden voor deze pagina. Hoe wil je verdergaan ?
There is an updated version of this page. If you update to the most recent version, then your current progress on this page will be erased. Regardless, your record of completion will remain. How would you like to proceed?
Deze open-source cursus is in ontwikkeling. De aanbevelingen van leerlingen om
dit materiaal te verbeteren zijn erg welkom via info@wiskunde.opmaat.org Dit kan gaan over:
Een voorbeeld dat onduidelijk is.
Onnauwkeurigheden, schrijffouten, ...
Een tussenstap die beter uitgelegd moet worden.
Een uitleg die je op youtube, wikipedia of aan de kersttafel gevonden hebt
die ophelderend was.
...
Scalaire vermenigvuldiging van een reëel getal met een vector
test naar github
Een vector kan ’herschaald’ worden door hem te vermenigvuldigen met een reëel
getal (d.w.z. een scalar). De richting blijft op die manier behouden. De grootte en zin
kunnen veranderen. De scalaire verminigvuldiging wordt genoteerd als \(\vec {c} = k \cdot \vec {a}\) waarbij
\(k \in \R \).
Figuur 1: De scalaire vermenigvuldiging van een vector \(\vec {a}\)
De samenstelling of som van twee (of meer) vectoren
Twee vectoren van dezelfde grootheid met hetzelfde aangrijpingspunt kunnen
opgeteld worden met als resultaat een nieuwe vector. Deze vector wordt de
resultante genoemd. Grafisch (kwalitatief) bekomt men de resultante via de
kopstaartmethode of parallellogrammethode.
Figuur 2: De optelling van twee vectoren
De grootte van de resultante (kwantitatief) kan op verschillende manieren
bepaald worden. Erg belangrijk hierbij is om meetkundige samenstelling in het oog te
houden en zeker niet blindelings de groottes van de gegeven vectoren op te
tellen! In het algemeen wordt de grootte van de resultante berekend met de
cosinusregel. In evenwijdige of loodrechte gevallen zijn er efficiënte manieren om de
resultante te bepalen (som/verschil of stelling van Pythagoras), de meest
algemene methode is echter met de (aangepaste) cosinusregel voor de lengte van
\(\vec {c} = \vec {a} + \vec {b}\):
met \(\alpha \) de hoek tussen \(\vec {a}\) en \(\vec {b}\).
Quick Question 1
Hoe vereenvoudigt de cosinusregel als \(\vec {a}\) en \(\vec {b}\) loodrecht op elkaar staan? Hoe vereenvoudigt de cosinusregel als \(\vec {a}\) en \(\vec {b}\) dezelfde richting en dezelfde zin
hebben? Hoe vereenvoudigt de cosinusregel als \(\vec {a}\) en \(\vec {b}\) dezelfde richting en
tegengestelde zin hebben?
Twee versies van de cosinusregel ?
De ’klassieke’ cosinusregel wordt geformuleerd voor de zijden van een driehoek, en
zegt
\[ c^2 = a^2 + b^2 \red { - } 2 a b \cos \varphi \]
met \(\varphi \) de overstaande hoek van zijde \(c\).
Merk op dat het teken van de derde term verschillend is. Waarom is dat zo, en hoe
moet je dat onthouden?
In een driehoek gebruik je natuurlijkerwijze niet de hoek \(\alpha \) tussen de vectoren \(\vec {a}\) en \(\vec {b}\),
maar wel de complementaire hoek \(\varphi \) tussen de lijnstukken \(a\) en \(b\).
Volgende tekening en redenering geeft het verband tussen beide situaties, en de
bijhorende formuleringen. Het enige verschil is een minteken, en dat komt omdat je
afhankelijk van de situatie liever met één van de twee complementaire hoeken werkt.
En zoals je op de goniometrische cirkel onmiddellijk kan zien, hebben complementaire
hoeken tegengestelde cosinussen. Dat precies dat verschil wordt gecompenseerd door
het extra minteken.
Figuur 3: Omdat \(\alpha + \varphi = 180^\circ \), is \(\cos \varphi = -\cos \alpha \).
Het verband tussen beide versies van de cosinusregel is nu duidelijk: afhankelijk
van welke hoek je neemt tussen de richtingen van \(\vec {a}\) en \(\vec {b}\) krijg je ofwel een
plusteken, ofwel een minteken. Het is niet de moeite om dat teken van buiten te
leren, want het teken volgt onmiddellijk uit het speciale geval wanneer \(\vec {a}\) en \(\vec {b}\)
loodrecht op elkaar staan: dan zijn zowel \(\alpha \) als \(\varphi \) dus \(90^\circ \), en de cosinus is dus nul.
(Gelukkig, want de Stelling van Pythagoras zegt dat bij een rechte
hoek \(c^2 = a^2 + b^2\), en dat klopt enkel met de cosinusregel als de derde term nul is. ) Als de hoek tussen \(\vec {a}\) en \(\vec {b}\)kleiner wordt, wordt ook \(\|\vec {c}\|\)kleiner en moet de derde term in
de cosinusregel negatief zijn. Als de hoek tussen \(\vec {a}\) en \(\vec {b}\)groter wordt, wordt ook \(\|\vec {c}\|\)groter en moet de derde term in
de cosinusregel positief zijn.
Naargelang je met de hoek \(\alpha \) rekent dan wel met de hoek \(\varphi \) wordt het teken van de term
met de cosinus dus aangepast.
Als in onderstaande figuur \(\|\vec {a}\| = \SI {3}{\newton }\) en \(\|\vec {b}\| = \SI {5}{\newton }\), dan is hier \(\| \vec {c} \| = \|\vec {a} + \vec {b} \| = \|\vec {a}\| + \|\vec {b}\| = \SI {5}{\newton } - \SI {3}{\newton }= \SI {8}{\newton }\).
Als in onderstaande figuur \(\|\vec {a}\| = \SI {3}{\newton }\) en \(\|\vec {b}\| = \SI {5}{\newton }\), dan is hier \(\| \vec {c} \| = \|\vec {a} + \vec {b} \| = \|\vec {a}\| - \|\vec {b}\| = \SI {5}{\newton } - \SI {3}{\newton } = \SI {2}{\newton }\).
Als in onderstaande figuur \(\|\vec {a}\| = \SI {3}{\newton }, \; \|\vec {b}\| = \SI {5}{\newton } \text { en } \alpha = 50^\circ \), dan moet \(\| \vec {c} \| = \|\vec {a} + \vec {b}\| \) worden berekend met de cosinusregel.
De grootte van de resultante \(\vec {c}\) wordt bepaald met bovenstaande versie van de
cosinusregel:
De optelling van vectoren is associatief, d.w.z. dat \((\vec {a} + \vec {b}) + \vec {c} = \vec {a} + (\vec {b} + \vec {c})\). Met deze eigenschap kan je de
som bereken van meerderen vectoren. Indien er dus meer dan twee vectoren worden
samengesteld, tel je eerst twee ervan met elkaar op en het resultaat daarvan tel je
met de volgende op, enzovoort totdat alle vectoren in de som zitten (zoals ook met de
optelling van getallen gebeurt)
Verschil van twee vectoren
Net zoals bij getallen \(5 - 3 = 5 + (-3)\), kan je ook bij vectoren een verschil schrijven als een som met
de tegengestelde:
Om \(\vec {c}\) te vinden moeten \(\vec {a}\) en \(-\vec {b}\) dus worden samengesteld. Het verschil van de getallen
acht en vijf is gelijk aan drie. Drie is dus het getal dat je bij vijf moet optellen om
acht te bekomen. Op dezelfde manier is het verschil van vectoren \(\vec {a}\) en \(\vec {b}\) gelijk aan de
vector \(\vec {c}\) die je bij \(\vec {b}\) moet optellen om \(\vec {a}\) te bekomen. \(\vec {c}\)is dus inderdaad het verschil of
’onderscheid’ tussen \(\vec {a}\) en \(\vec {b}\).
Figuur 4: Het verschil van de vectoren \(\vec {a}\) en \(\vec {b}\)
Grafisch blijkt dat indien \(\vec {a}\) en \(\vec {b}\) in hetzelfde punt aangrijpen, \(\vec {a} - \vec {b}\) gelijk is aan de vector
met als aangrijpingspunt het eindpunt van \(\vec {b}\) en als eindpunt het eindpunt van
\(\vec {b}\).
De loodrechte ontbinding of projectie van een vector in componenten
Een vector is opgebouwd als de samenstelling van zijn componten volgens de assen.
In bepaalde contexten is het vaak erg nuttig om een vector (loodrecht) te ontbinden
in zijn componenten. Noteer met \(\vec {a}_x\) de component volgens de \(x\)-as en met \(\vec {a}_y\) de component
volgens de \(y\)-as. Voor elke vector geldt dan
\[ \vec {a} = \vec {a}_x + \vec {a}_y \]
De grootte van de componenten volgt rechtstreeks uit de goniometrische
getallen:
Het scalair product van twee vectoren (of inwendig product)
Twee vectoren kan men op twee verschillende manieren met elkaar vermenigvuldigen
die een ander resultaat opleveren.
Het scalair product levert een scalar (= getal) als resultaat op die per definitie gelijk
is aan de grootte van de projectie van de ene vector op de andere vermenigvuldigd
met de grootte van diezelfde andere vector.
Is de eerste bewerking ’\(\cdot \)’ dezelfde als de tweede bewerking ’\(\cdot \)’? Verklaar.
Figuur 6: De projectie van de vector \(\vec {a}\) op \(\vec {b}\)
Het vectorieel product van twee vectoren (of kruisproduct)
Het vectorieel product levert een vector als resultaat op waarvan de grootte gelijk is
aan de oppervlakte van de parallellogram ingesloten tussen de twee vectoren. De
richting van het vectorproduct is loodrecht op het vlak gevormd door de twee
gegeven vectoren en de zin is te bepalen met de rechterhandregel. Het vectorieel
product wordt genoteerd als