Je bent je ingevulde velden bij deze pagina aan het verwijderen. Ben je zeker dat je dit wilt doen?
You are erasing your filled-in fields on this page. Are you sure that is what you want?
Nieuwe Versie BeschikbaarNew Version Available
Er is een update van deze pagina. Als je update naar de meest recente versie, verlies je mogelijk je huidige antwoorden voor deze pagina. Hoe wil je verdergaan ?
There is an updated version of this page. If you update to the most recent version, then your current progress on this page will be erased. Regardless, your record of completion will remain. How would you like to proceed?
Deze open-source cursus is in ontwikkeling. De aanbevelingen van leerlingen om
dit materiaal te verbeteren zijn erg welkom via info@wiskunde.opmaat.org Dit kan gaan over:
Een voorbeeld dat onduidelijk is.
Onnauwkeurigheden, schrijffouten, ...
Een tussenstap die beter uitgelegd moet worden.
Een uitleg die je op youtube, wikipedia of aan de kersttafel gevonden hebt
die ophelderend was.
...
Welke afstand wordt er door een bungeejumper na een vrije val van \(2\mathord {,}5\) \(\mathrm {s}\) afgelegd?
Er is gegeven dat
De beweging is een EVRB mat \(|a| = g\).
\(v_0 = 0\)
\(x_0 = 0\)
Met de plaatsfunctie vinden we dan:
\[ x_1 = x_0 + v_0 t + \frac {1}{2} a t^2 = \frac {1}{2} g t^2 = \SI {30,7}{\meter } \]
Uit een punt op \(28\mathord {,}0\) \(\mathrm {m}\) boven de grond wordt een bal verticaal omhoog geworpen met
een snelheid van \(12\) \(\mathrm {m}/\mathrm {s}\).
Bepaal de door de bal bereikte hoogte boven de grond;
Er is
gegeven dat
De beweging is een EVRB mat \(|a| = g\).
\(v_0 = \SI {12}{\meter \per \second }\)
\(x_0 = \SI {28}{\meter }\)
De tijd \(t_1\) waarop de bal de hoogste positie bereikt, vinden we door de snelheid op dat
moment gelijk aan nul te stellen:
\[ v = v_0 - g t_1 = 0 \Rightarrow t_1 = \frac {v_0}{g} \]
De hoogte op dat moment vinden we door deze tijd
in de plaatsfunctie in te vullen:
\[ x = x_0 + v_0 t_1 - \frac {1}{2} g t_1^2 = x_0+\frac {v_0^2}{2g} = \SI {35,3}{\meter } \]
Stel \(x_2 = 0\), dan vinden we de tijd \(t_2\) door de plaatsfunctie op te lossen naar \(t\): \( \begin{array}{rcl} 0 & = & x_0 + v_0 t_2 - \frac {1}{2} g t_2^2 \\ &\Downarrow& \\ t_2 & = & \frac {v_0 \pm \sqrt {v_0^2 + 2 g x_0}}{g} \end{array} \)
Voor een tweedegraadsvergelijking zijn er twee oplossingen. We kiezen de positieve
oplossing omdat tijd niet negatief kan zijn. De bal bereikt de grond na \(3\mathord {,}91\) \(\mathrm {s}\).
Bepaal de snelheid bij het bereiken van de grond.
We kunnen de snelheid op het
moment dat de bal de grond raakt, vinden door de tijd \(t_2\) in de snelheidsfunctie in te
vullen:
\[ v = v_0 - g t_2 = -\sqrt {v_0^2 + 2 g x_0} = \SI {-26,3}{\meter \per \second } \]
Een pijl wordt verticaal van de grond omhooggeschoten en bereikt na \(2\mathord {,}8\) \(\mathrm {s}\) het hoogste
punt. Bepaal deze hoogte.
Op het hoogste punt is de snelheid van de pijl nul.
Aangezien we weten hoe lang hij onderweg is en de pijl per seconde \(9\mathord {,}81\) \(\mathrm {m}\,\mathrm {s}^{-2}\) trager omhoog
vliegt, kunnen we hieruit de beginsnelheid bepalen.
We kiezen de referentie-as met de oorsprong op de grond. De versnellingscomponent
is dan het tegengestelde van de valversnelling, \(a=-g\).
Dat is in grootte
gelijk aan \(27\) \(\mathrm {m}/\mathrm {s}\). Nu dat we ook de beginsnelheid kennen, vinden we de afgelegde afstand,
wat ook de maximale hoogte is:
Vullen we de getalwaardes in, dan vinden we
\(38\) \(\mathrm {m}\)
Merk op dat deze afstand gelijk is aan de afstand die de pijl vanuit rust
zou afleggen bij een vrije val die \(2\mathord {,}8\) \(\mathrm {s}\) duurt. Dat is niet heel verwonderlijk; de
vertraging naar boven toe is namelijk gelijk aan de versnelling bij het vallen naar
beneden. Wiskundig loopt de symmetrieas van een parabool door de top.
Een parachutist in vrije val bereikt een uiteindelijke valsnelheid van \(50\) \(\mathrm {m}/\mathrm {s}\). Neem aan
dat een geopende parachute voor een constante vertraging van \(30\) \(\mathrm {m}/\mathrm {s}^{2}\) zorgt. (Dit is een heel ruwe benadering. In feite hangt de vertraging door de
parachute namelijk af van de snelheid en is die afhankelijkheid bovendien
voor grote snelheden sterker dan voor kleine.) Wil er bij het neerkomen
geen kans op letsel bestaan, dan mag de landingssnelheid niet groter dan \(5\mathord {,}0\) \(\mathrm {m}/\mathrm {s}\)
zijn.
Wat is de minimumhoogte voor het openen van de parachute?
Aangezien we de
versnelling en begin- en eindsnelheid kennen, kunnen we de tijd die nodig is om de
eindsnelheid te bereiken, berekenen:
Iemand laat een meloen vallen vanop een hoogte van \(20\) \(\mathrm {m}\). Op hetzelfde moment schiet
je een pijl verticaal omhoog vanop de grond. De pijl treft de meloen na \(1\mathord {,}0\) \(\mathrm {s}\).
Geef in
één assenstelsel een verzorgde schets van de grafiek van de plaats in functie van de
tijd voor beide objecten.
Met welke snelheid heb je de pijl afgeschoten?
De plaatsfunctie van de
meloen gelijkstellen aan die van de afgeschoten pijl, geeft (we kiezen de \(y\)-as omhoog
waardoor de versnelling de negatieve valversnelling is):
Oplossen naar \(v_0\) geeft: \(v_0=\frac {y_0}{t}=\SI {20}{\meter \per \second }\)
(\(\ast \ast \ast \)) Wanneer de pelikaan naar vis duikt, trekt hij zijn vleugels in om als een steen
verticaal naar beneden te vallen.
Stel een pelikaan duikt vanaf \(25\) \(\mathrm {m}\) hoogte en verandert onderweg dus niet meer van
koers. Als het een vis \(0\mathord {,}15\) \(\mathrm {s}\) kost om te vluchten, wat is dan de hoogte waarop
de vis de pelikaan minstens moet opmerken, wil de vis nog kans maken te
ontsnappen?
Neem aan dat de vis zich aan het wateroppervlak bevindt.
We kiezen de referentie-as naar beneden, met de oorsprong op de positie
waar de pelikaan begint aan zijn duik De versnelling is dan gelijk aan de
valversnelling.
We kennen de afstand waarover de pelikaan valt zodat we de tijd die de pelikaan
nodig heeft om het wateroppervlak te bereiken, de valtijd, kunnen berekenen uit \(x_2=\frac {1}{2}gt_2^2 \):
Gedurende een tijd \(t_1=t_2-\Delta t\) (15 honderdste van een seconde minder dan de valtijd) mag de
pelikaan vallen zonder door de vis te worden opgemerkt. De afstand boven het
wateroppervlak is dan:
(\(\ast \ast \ast \)) Een verticaal vallende steen legt in de laatste seconde, voor hij de grond bereikt,
\(100\) \(\mathrm {m}\) af. Men veronderstelt dat hij vanuit rust vertrok.
Bepaal de snelheid op het
ogenblik dat hij de grond bereikt.
We kiezen de \(x\)-as naar beneden zodat de versnelling de valversnelling is, \(a=g\). Als we \(x_1\)
beschouwen als de beginpositie van de beweging die de steen uitvoert in de laatste
honderd meter, kunnen we de snelheid vinden waarmee de steen hieraan ‘begint’.
Je kan dit ook afleiden door gebruik te maken van de formule voor gemiddelde
snelheid, \(\overline {v}=\frac {v_1+v_2}{2}\).
Bepaal de hoogte vanwaar de steen viel en de tijd die hij daarvoor nodig had.
Omdat we de snelheid kennen, kunnen we de tijd vinden die de steen nodig heeft
gehad om aan deze snelheid te komen. Vervolgens vinden we dan ook de afstand.
Omdat de beweging enkel naar beneden is, is de beschrijving gemakkelijk met een \(x\)-as
naar beneden gericht. De versnellingscomponent \(a\) is dan gelijk aan de valversnelling \(g\).
Omdat de kegel vanuit rust vertrekt, vinden we de valtijd uit \(x=\frac {1}{2}gt^2\):
Hoelang en over welke afstand moet de ijskegel al gevallen zijn om in de
daaropvolgende \(2\) \(\mathrm {s}\) een afstand te kunnen afleggen van \(100\) \(\mathrm {m}\)?
Invullen van de gegevens geeft \(t_3=\SI {7,1}{s}\) en \(v_3=\SI {70}{m/s}=\SI {252}{km/h}\).
Uit de plaatsfunctie kunnen we de beginsnelheid (Voor de honderd
meter is de beginsnelheid \(v_1\).) halen. De beginsnelheid \(v_1\) is immers de enige
onbekende in de vergelijking: (Hoe komen we aan deze uitdrukking? De
plaatsfunctie toegepast op de honderd meter geeft: \(x_2=x_1+v_1t+\frac {1}{2}gt^2\) waarin de variabele \(t\) de
verstreken tijd tussen tussen de posities \(x_1\) en \(x_2\) weergeeft. In dit geval stellen
we die echter voor door \(\Delta t\). Ook is \(\Delta x=x_2-x_1\).)
Dus: \(v_1=\frac {2\Delta x-g\Delta t^2}{2\Delta t}\). (Als we de uitdrukking
uitwerken: \(v_1=\frac {2\Delta x-g\Delta t^2}{2\Delta t}=\frac {\Delta x}{\Delta t}-g\frac {\Delta t}{2}=\bar {v}-g\frac {\Delta t}{2}\), is te zien dat \(v_1\) één seconde eerder dan de gemiddelde snelheid
bereikt wordt. De gemiddelde snelheid is immers \(\bar {v}=\frac {v_1+v_2}{2}\) en wordt dus halverwege de
valtijd van de honderd meter bereikt. Bovendien toont deze uitwerking dat
we het vraagstuk ook anders hadden kunnen oplossen. Uit \(\frac {\Delta x}{\Delta t}=\frac {v_1+v_2}{2}=\frac {v_1+(v_1+g\Delta t)}{2}\) is immers \(v_1\) te
bepalen.)
Omdat de kegel vanuit rust begint te vallen en per seconde \(9\mathord {,}81\) \(\mathrm {m}/\mathrm {s}\) sneller valt, vinden we
de valtijd als \(t_1=\frac {v_1}{g}\):
De bijbehorende afgelegde weg is dan \(x_1=\frac {1}{2}gt_1^2=\SI {82}{m}\).
(\(\ast \ast \ast \)) Een zieke man zit voor een raam dat \(2\mathord {,}0\) \(\mathrm {m}\) hoog is. Een steen wordt vanop de grond
opgeworpen en passeert het raam een keer opwaarts en een keer neerwaarts. De man
ziet de steen in totaal voor exact één seconde.
Bepaal de snelheid waarmee de steen de onderkant van het raam bereikt in zijn
opwaartse beweging en in zijn neerwaartse beweging.
\(\Delta x= v_1\Delta t-\frac {1}{2}g\Delta t^2\) zodat \(v_1=\bar {v}+g\frac {\Delta t}{2}=\SI {6,5}{m/s}\) (\(\Delta t = \SI {0,5}{s}\)). De snelheid in de
neerwaartse beweging is op het teken na hetzelfde.
Toon aan dat het met deze gegevens niet mogelijk is te berekenen hoe hoog het
raam boven de grond is gelegen.
Naast de hoogte van het raam boven de grond, zijn
ook de benodigde tijd en de beginsnelheid onbekende grootheden. Met maar twee
vergelijkingen die een EVRB beschrijven (\(x=x_0+v_0t+\frac {1}{2}at^2\) en \(v=v_0+at\)), zijn deze onbekenden niet vast te
leggen. In een meer fysische uitleg kan je je realiseren dat eenzelfde snelheid
aan de onderkant van het raam voor een grotere hoogte boven de grond te
realiseren is met een grotere snelheid waarmee de steen opgeworpen wordt.
(\(\ast \ast \ast \)) Een student gooit een sleutelbos verticaal omhoog naar een medebewoonster
in een raam \(4\mathord {,}00\) \(\mathrm {m}\) hoger. De sleutels worden \(1\mathord {,}50\) \(\mathrm {s}\) later opgevangen.
Wat was
de snelheid waarmee de sleutels omhoog werden gegooid?
Merk op dat de sleutelbos wordt opgevangen bij het terug naar beneden komen. De
snelheidscomponent is immers negatief.
(\(\ast \ast \ast \)) Een voorwerp wordt verticaal omhoog geworpen en bereikt na een tijd \(t\) een
hoogte \(h\). Toon aan dat de maximale hoogte \(h_{\text {max}}\) die het voorwerp bereikt, wordt gegeven
door:
Deze tijd is dus de tijd die het voorwerp nodig heeft om het hoogste punt te bereiken.
Als we de oorsprong van de \(y\)-as op de grond kiezen en naar boven gericht, dan vinden
we de maximale hoogte door dit tijdstip in de plaatsfunctie in te vullen: