Je bent je ingevulde velden bij deze pagina aan het verwijderen. Ben je zeker dat je dit wilt doen?
You are erasing your filled-in fields on this page. Are you sure that is what you want?
Nieuwe Versie BeschikbaarNew Version Available
Er is een update van deze pagina. Als je update naar de meest recente versie, verlies je mogelijk je huidige antwoorden voor deze pagina. Hoe wil je verdergaan ?
There is an updated version of this page. If you update to the most recent version, then your current progress on this page will be erased. Regardless, your record of completion will remain. How would you like to proceed?
Deze open-source cursus is in ontwikkeling. De aanbevelingen van leerlingen om
dit materiaal te verbeteren zijn erg welkom via info@wiskunde.opmaat.org Dit kan gaan over:
Een voorbeeld dat onduidelijk is.
Onnauwkeurigheden, schrijffouten, ...
Een tussenstap die beter uitgelegd moet worden.
Een uitleg die je op youtube, wikipedia of aan de kersttafel gevonden hebt
die ophelderend was.
...
Welk punt heeft de grootste versnelling: een punt op de buitenrand van
een ronddraaiende cd, of een punt op de helft van de straal van een cd die
met een tweemaal zo grote hoeksnelheid ronddraait? Toon je antwoord aan.
Een bal wordt in een horizontale richting van de rand van een rotswand gegooid,
met beginsnelheid \(v_0\). De hoek die de bewegingsrichting van de bal op een
willekeurig moment met de horizontaal maakt, noemen we \(\theta \). Leid een formule af
die voor de periode dat de bal onderweg is de hoek \(\theta \) als functie van \(t\) geeft.
Een tennisspeler, die \(9\mathord {,}0\) \(\mathrm {m}\) voor het net staat, slaat een bal in horizontale richting met
een snelheid van \(25\) \(\mathrm {m}\,\mathrm {s}^{-1}\). Het racket raakt de bal \(1\mathord {,}8\) \(\mathrm {m}\) boven de grond. De bovenkant
van het net is \(1\mathord {,}0\) \(\mathrm {m}\) boven de grond. Vliegt de bal over het net, of er tegenaan?
Een pijl, die horizontaal wordt afgeschoten in het punt \(P\) treft een verticale wand in
punt (1). Verdubbelt men de vertreksnelheid van de pijl in het punt P, dan zal de pijl
dezelfde wand treffen:
in het punt (1) in het punt
(2) in het punt (3) in het
punt (4)
We gebruiken de baanvergelijking van de horizontale worp. Voor eenzelfde
horizontale afstand \(x\) moeten we immers een nieuwe verticale afstand \(y\) vinden, in
functie van een andere beginsnelheid. Als het accent ’ staat voor de nieuwe situatie
waarin de beginsnelheid is verdubbeld, dan geldt:
Een puntmassa beschrijft een cirkel met een straal van\(5\mathord {,}0\) \(\mathrm {cm}\) en een periode van \(0\mathord {,}33\) \(\mathrm {s}\). Welke
afstand op de cirkel legt deze puntmassa in \(7\mathord {,}0\) \(\mathrm {s}\) af?
Omdat de grootte van de snelheid
constant is, is de afgelegde weg over de boog gelijk aan de snelheid vermenigvuldigd
met de tijd:
De snelheid van een punt op het aardoppervlak aan de evenaar vinden we met het
formuletje \(v=r\omega \), waarbij \(r\) de straal van de aarde (De straal van de aarde bedraagt \(6370\) \(\mathrm {km}\).)
is.
Dit is nogal snel, het is namelijk \(1667\) \(\mathrm {km}\,\mathrm {h}^{-1}\).
Op \(\SI {51}{\degree }\) noorderbreedte (Onze school ligt op \(50^\circ 52'36,\!69''\) noorderbreedte.) maken we ook een
cirkelbeweging maar nu met een andere straal. De straal is nu de afstand van het
punt op het aardoppervlak tot aan de rotatieas van de aarde, zie figuur.
Met
elementaire driehoeksmeetkunde vind je deze straal terug als \(r'=r\cos \alpha \). De snelheid vinden we
vervolgens op dezelfde manier.
Dit is ook nog snel, nl. \(1048\) \(\mathrm {km}\,\mathrm {h}^{-1}\).
Een auto rijdt door een bocht met een constante snelheid van \(50\) \(\mathrm {km}\,\mathrm {h}^{-1}\). Heeft de auto een
andere versnelling wanneer hij diezelfde bocht neemt met een constante snelheid van
\(70\) \(\mathrm {km}\,\mathrm {h}^{-1}\)? Licht je antwoord toe.
Als een auto met \(60\) \(\mathrm {km}\,\mathrm {h}^{-1}\) een scherpe bocht neemt, en daarna met dezelfde snelheid een
flauwe bocht, is de versnelling dan in beide gevallen gelijk? Leg uit.
Tijdens het trainen van een ruimtevaarder wordt deze in een cirkelvormige
beweging gebracht met een zetel, die zich aan het uiteinde van een horizontale arm
van \(5\mathord {,}00\) \(\mathrm {m}\) lengte bevindt. Indien hij versnellingen tot \(10g\) kan verdragen, wat is dan
de toegelaten maximale snelheid, en het maximale toegelaten toerental?
Alle punten van een ring voeren een eenparige cirkelbeweging uit. De grootte van
de snelheid in punt \(A\) is \(v_a\) en in punt \(B\), \(v_b\). Dan is
Bij een fiets zijn het grootste en het kleinste kamwiel door middel van een ketting
met elkaar verbonden. Tussen de hoeksnelheid \(\omega _1\) van het grootste kamwiel en \(\omega _2\) van het
kleinste kamwiel bestaat de volgende relatie:
Aangezien
een stukje van de ketting overal dezelfde snelheid heeft – het legt in een bepaalde tijd
steeds evenveel afstand af – moet de snelheid van een punt op de buitenrand van het
grootste wiel gelijk zijn aan de snelheid van een punt op de buitenrand van het
kleinste wiel. Dus:
Een auto rijdt door een brugleuning en komt \(5\mathord {,}2\) \(\mathrm {m}\) lager in het water terecht. De
horizontale afstand tussen de plaats waar hij door de leuning ging en waar hij
in het water terechtkwam, is \(22\) \(\mathrm {m}\). Kan de politie hieruit afleiden met welke
snelheid hij ongeveer reed? Was zijn werkelijke snelheid groter of kleiner?
Een kogel wordt met een snelheid van \(800\) \(\mathrm {m}\,\mathrm {s}^{-1}\) horizontaal afgeschoten op een doel dat zich
op een horizontale afstand van \(100\) \(\mathrm {m}\) bevindt. Over welke afstand is de kogel afgezakt?
Een vliegwiel doet 450 omwentelingen per minuut. Zoek de hoeksnelheid van het
wiel en de snelheid van een punt op \(1\mathord {,}70\) \(\mathrm {m}\) van het middelpunt.
In een bocht met straal \(160\) \(\mathrm {m}\) verlaagt een autorenner zijn snelheid eenparig van \(90\) \(\mathrm {m}\,\mathrm {s}^{-1}\) tot \(75\) \(\mathrm {m}\,\mathrm {s}^{-1}\)
in \(2\) \(\mathrm {s}\). Bereken de grootte van de versnelling van de wagen op het ogenblik dat de
snelheid \(80\) \(\mathrm {m}\,\mathrm {s}^{-1}\).
In de figuur is de versnelling en de snelheid van een puntmassa gegeven op een
bepaald tijdstip. De grootte van de versnelling is \(15\mathord {,}0\) \(\mathrm {m}\,\mathrm {s}^{-2}\) en de vector maakt een hoek van \(\SI {30}{\degree }\)
met de straal van de cirkel. De straal van de cirkel is \(2\mathord {,}50\) \(\mathrm {m}\). Bepaal de grootte van de
normaalversnelling, de grootte van de tangentiële versnelling en de grootte van de
baansnelheid.